In Bihac, tussen de vluchtelingen op de Balkanroute, met een delegatie van de Gemeenschap van Padua

Een delegatie van de Gemeenschap van Sant'Egidio in Padua vertrok de afgelopen dagen voor een missie in Bosnië, in de stad Bihac in het kanton Una-Sana.

In deze regio van het land zijn er veel migranten, vooral uit Pakistan, Afghanistan en Bangladesh. Het overgrote deel zijn jonge mannen die er via de Balkanroute in slagen om de Turkse of Griekse grens over te steken om Europa te bereiken, en die in Bosnië aan de grens met Kroatië worden tegengehouden.
In de tijdelijke opvangcentra bevinden zich ook gezinnen met kinderen en alleenstaande minderjarigen. De vier grootste centra worden door het IOM beheerd: Borici in Bihac en Sedra in Cazin waar gezinnen en mindejarigen zijn ondergebracht (circa 700), Miral in Valika Kladusa (700) en Lipa ten zuiden van Bihac (800) waar alleenstaande mannen verblijven. Officieel zijn er zo'n 2.200 mensen in de kampen, ook al zijn dat er waarschijnlijk veel meer. Maar er leven ook veel migranten in de geïmproviseerde schuilplaatsen in de bossen, in hutjes of in verlaten gebouwen zoals fabrieken en bouwplaatsen. Dat lijkt om ten minste 3.500 tot 4.000 mensen te gaan.
Het kamp in Lipa werd deze zomer geopend na de sluiting van het centrum van Bira, in Bihac, in een fabrieksgebouw, na spanningen met de omwonenden. De humanitaire crisis in Lipa begon op 23 december met ijskoude temperaturen. Het kamp brandde daarna af door een vuur. De migranten die er werden opgevangen, ongeveer 1.500, verbleven dagenlang in de bossen, midden in de sneeuw zonder enige hulp.
Enkele dagen geleden heropende de regering het terrein met enkele verwarmde legertenten, waarin zo'n 700-800 mensen worden opgevangen. Bezoek aan het kamp door buitenstaanders is momenteel niet toegestaan. Toch reden we naar Lipa over de onverharde weg die leidt naar het kamp. We zijn gestopt bij een klein kerkje op de heuvel tegenover de containers en tenten.
Daar ontmoetten we kleine groepjes migranten, vooral Pakistanen, die te voet op weg waren om wat voedsel te bemachtigen dat werd aangeboden door een plaatselijke bewoner.

De jonge migranten vertelden ons over hun pogingen om de grens over te steken, 'the game' zoals ze het noemen. We gaven sommigen van hen sjaals, wollen handschoenen en een zaklamp die ze bewaren voor hun volgende 'game'. Velen van hen herhaalden hun droom om vroeg of laat Italië te bereiken en zeiden dat ze het nog eens en nog eens zouden proberen.

Samen met hen gingen we naar Dragan (niet zijn echte naam) , een oude moslimman die eenmaal per week zakken voedsel uitdeelt, vooral groenten, en andere benodigdheden. Hij vertelde ons dat hij contact heeft met Duitse of Zwitserse organisaties die hem financieel steunen bij deze hulp. Hij heeft er een klein houten huisje gebouwd waar hij dicht bij de ruïnes van zijn ouderlijk huis woont, dat verwoest is in de oorlog. Hij was heel aardig en attent voor elke migrant die naar zijn tent toekwam. Behalve voedsel, als hij dat heeft, deelt hij ook kleding en dekens uit.

Tot slot zijn we naar de oever van de rivier de Una gegaan, waar nog eens 140-150 migranten, vooral Afghanen, wonen in enkele gebouwen die voor de oorlog een bejaardenhuis vormden maar nu verlaten waren. Onder hen waren ook enkele kinderen. Ze wachten tot de sneeuw smelt en ze 'the game' nogmaals kunnen proberen. Dat doen ze in grote groepen van vijftig personen, zodat, wanneer enkelen worden tegengehouden door de politie, anderen door kunnen. Ze lijken de hoop niet te verliezen, ondanks de ontberingen van deze ongelooflijke reis.
De JRS deelt voedsel en hulp uit aan migranten buiten de kampen die verborgen zijn in de bossen.