GEBED IEDERE DAG

PALMZONDAG
Woord van god elke dag

PALMZONDAG

PALMZONDAG
Gedachtenis van de heilige Oscar Arnulfo Romero, als martelaar gedood aan het altaar tijdens de eucharistieviering in 1981. Gedachtenis van het bloedbad van de Fosse Ardeatine in 1944 in Rome, toen 335 mensen werden vermoord door de nazi's.
Lees meer

Libretto DEL GIORNO
PALMZONDAG
Zondag 24 maart

PALMZONDAG
Gedachtenis van de heilige Oscar Arnulfo Romero, als martelaar gedood aan het altaar tijdens de eucharistieviering in 1981. Gedachtenis van het bloedbad van de Fosse Ardeatine in 1944 in Rome, toen 335 mensen werden vermoord door de nazi's.


Eerste Lezing

Jesaja 50,4-7

De Heer god heeft mij als een leerling leren spreken,
om uitgeputte mensen te kunnen bijstaan.
Met een woord wekt Hij mij in de ochtend,
in de ochtend wekt Hij mijn oor om als een leerling toe te horen.
De Heer god heeft mijn oor geopend,
en ik heb mij niet verweerd,
ik ben niet teruggedeinsd.
Mijn rug heb ik prijsgegeven aan hen die mij wilden slaan,
en mijn wangen aan hen die mij de baard uitrukten;
mijn gezicht heb ik niet onttrokken
aan beschimping en bespuwing.
De Heer god staat mij bij,
daarom kom ik niet bedrogen uit;
daarom maak ik mijn gezicht hard als een steen,
omdat ik weet dat ik niet beschaamd zal worden.

Psalmgezang

Psalm 22 (21)

Mijn God, mijn God, waarom verlaat Gij mij?

Ze lachen met mij, allen die mij zien,
ze grijnzen en ze schudden met het hoofd.
Hij steunt toch op de Heer? Laat Die hem dan bevrijden,
laat Die hem redden, als Hij hem bemint.

Een meute honden jaagt mij op,
een bende booswichten houdt mij omsingeld.
Mijn handen en mijn voeten hebben zij gewond,
mijn beenderen kan ik wel tellen.

Nu gapen zij mij aan en lachen zij mij uit,
nu delen zij mijn kleren onderling
en dobbelen om mijn gewaad.
Ach Heer, houd u niet ver van mij,
mijn steun, kom haastig om mij bij te staan.

Uw Naam zal ik verheerlijken onder mijn broeders,
voor heel het volk uw lof verkondigen:
Gij, dienaars van de Heer, verheerlijkt Hem,
heel het geslacht van Jakob, brengt Hem dank.

Tweede Lezing

Filippenzen 2,6-11

Hij die bestond in de gestalte van God
heeft er zich niet aan willen vastklampen
gelijk aan God te zijn.
Hij heeft zichzelf ontledigd
en de gestalte van een slaaf aangenomen.
Hij is aan de mensen gelijk geworden.
En als mens verschenen
heeft Hij zich vernederd;
Hij werd gehoorzaam tot de dood,
de dood aan een kruis.
Daarom ook heeft God Hem hoog verheven
en Hem de naam verleend
die boven alle namen staat,
opdat in de naam van Jezus
iedere knie zich zou buigen,
in de hemel, op aarde en onder de aarde,
en iedere tong zou belijden
tot eer van God, de Vader:
de Heer, dat is Jezus Christus.

Evangelie

Loven wij de Heer, Hem zij alle eer en dank.

Gisteren ben ik met Christus begraven,
vandaag verrijs ik met U die verrezen zijt.

Loven wij de Heer, Hem zij alle eer en dank.

Marcus 14,1-15,47

Twee dagen later zou het Pasen zijn, het feest van de ongedesemde broden. De hogepriesters en schriftgeleerden zochten een gelegenheid om Hem met een list in handen te krijgen en ter dood te brengen. Want ze zeiden: ‘Niet op het feest, er moet geen opschudding onder het volk ontstaan.' Toen Hij in Betanië was, in het huis van Simon de melaatse, en daar aanlag, kwam een vrouw met een albasten flesje echte, kostbare nardusbalsem. Ze brak het flesje en goot het leeg over zijn hoofd. Sommigen zeiden verontwaardigd tegen elkaar: ‘Waar was de verspilling van die balsem nu goed voor? Want die had voor meer dan driehonderd denariën verkocht en aan de armen gegeven kunnen worden.' Ze voeren tegen haar uit. Maar Jezus zei: ‘Laat haar. Wat maken jullie het haar toch lastig? Ze heeft een goed werk gedaan aan Mij. Want de armen heb je altijd bij je, en zo vaak je wilt kun je hun goed doen, maar Mij heb je niet altijd bij je. Ze heeft gedaan wat zij kon. Bij voorbaat heeft ze mijn lichaam gezalfd met het oog op mijn begrafenis. Ik verzeker jullie, waar ook ter wereld de goede boodschap verkondigd wordt, daar zal ook ter herinnering aan haar verteld worden wat zij heeft gedaan.' Judas Iskariot, een van de twaalf, ging naar de hogepriesters om Hem over te leveren. Toen ze dat hoorden, waren ze daarmee ingenomen en ze beloofden hem geld te geven. Hij zocht naar een goede gelegenheid om Hem over te leveren.
Op de eerste dag van het feest van de ongedesemde broden, wanneer men het paaslam slachtte, zeiden zijn leerlingen tegen Hem: ‘Waar wilt U dat wij voorbereidingen gaan treffen voor het paasmaal?' Daarop stuurde Hij twee van zijn leerlingen eropuit met de opdracht: ‘Ga naar de stad. Daar zal jullie iemand tegemoet komen die een kruik water draagt. Volg hem, en zeg waar hij binnengaat tegen de heer des huizes: “De meester laat vragen: Waar is de kamer waar Ik met mijn leerlingen het paasmaal kan houden? ” Hij zal jullie een ruime bovenzaal wijzen, die ingericht is en op orde gebracht. Maak het daar voor ons klaar.' De leerlingen gingen weg en kwamen in de stad. Ze troffen het aan zoals Hij hun gezegd had, en ze maakten het paasmaal klaar.
Toen de avond gevallen was, kwam Hij met de twaalf. Toen ze aan tafel waren gegaan, zei Jezus onder het eten: ‘Ik verzeker jullie, een van jullie, die nu met Mij eet, zal Mij overleveren.' Zij werden bedroefd en de een na de ander zei tegen Hem: ‘Ik toch niet?' Maar Hij zei hun: ‘Een van de twaalf, die met Mij zijn hand in de schaal doopt. De Mensenzoon gaat wel heen zoals over Hem geschreven staat, maar wee die mens, door wie de Mensenzoon overgeleverd wordt. Het zou beter voor die mens zijn, als hij niet geboren was.' Tijdens de maaltijd nam Hij een brood, sprak de zegenbede uit, brak het brood, gaf het hun en zei: ‘Neem het, dit is mijn lichaam.' Ook nam Hij een beker, sprak het dankgebed uit en gaf hun die beker; ze dronken er allen uit. En Hij zei hun: ‘Dit is mijn bloed van het verbond, dat voor velen wordt vergoten. Ik verzeker jullie, Ik zal niet meer drinken van de vrucht van de wijnstok tot de dag waarop Ik de nieuwe oogst zal drinken in het koninkrijk van God.' Na het zingen van de psalmen gingen ze de stad uit, naar de Olijfberg.
Toen zei Jezus tegen hen: ‘Jullie zullen allemaal ten val komen, want er staat geschreven: Ik zal de herder treffen, en de schapen zullen verstrooid worden. Maar na mijn opwekking zal Ik jullie voorgaan naar Galilea.' Maar Petrus zei tegen Hem: ‘Ook al komen ze allemaal ten val, ik zeker niet.' Jezus zei tegen hem: ‘Ik verzeker je: vandaag, in deze nacht, nog voordat de haan twee keer kraait, zul jij Me drie keer verloochenen.' Maar hij verklaarde met nog meer nadruk: ‘Ook al moet ik samen met U sterven, ik zal U niet verloochenen.' Dat zeiden ze allemaal.
Ze kwamen bij een plek die Getsemane heet, en Hij zei tegen zijn leerlingen: ‘Ga hier zitten, terwijl Ik ga bidden.' En Hij nam Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee en begon angstig en onrustig te worden, en zei tegen hen: ‘Ik ben dodelijk bedroefd. Blijf hier, en blijf wakker.' Hij ging een eindje verder en wierp zich op de grond. Hij bad dat dit uur, als het mogelijk was, aan Hem voorbij zou gaan. ‘Abba, Vader,' bad Hij, ‘U kunt alles. Neem deze beker van Mij weg. Maar niet wat Ik wil, maar wat U wilt.' Hij ging terug en vond hen in slaap, en Hij zei tegen Petrus: ‘Simon, slaap je? Kon je niet één uur wakker blijven? Blijf wakker en bid dat jullie in de beproeving niet bezwijken. De geest is wel van goede wil, maar het vlees is zwak.' Hij ging weer bidden met dezelfde woorden. Toen Hij weer terugkwam, vond Hij hen wederom in slaap, want hun ogen waren zwaar, en ze wisten niet wat ze Hem moesten antwoorden. Hij kwam voor de derde keer en zei tegen hen: ‘Slaap nu maar rustig verder. Het is voorbij. Het uur is gekomen; nu wordt de Mensenzoon overgeleverd in de handen van de zondaars. Sta op, laten we gaan. Kijk, hij die Mij overlevert, komt eraan.'
Hij was nog niet uitgesproken of daar kwam Judas aan, een van de twaalf, en hij had een hele bende bij zich met zwaarden en knuppels, gestuurd door de hogepriesters, schriftgeleerden en oudsten. Hij die Hem overleverde, had een teken met hen afgesproken: ‘Die ik zal kussen, die is het. Grijp Hem en zet Hem veilig vast.' Toen hij eraan kwam, ging hij recht op Hem af en zei: ‘Rabbi', en kuste Hem. Ze grepen Hem en overmeesterden Hem. Een van de omstanders trok zijn zwaard, sloeg in op de knecht van de hogepriester en hakte hem een oor af. Daarop zei Jezus: ‘Alsof Ik een bandiet ben, zo bent u met zwaarden en knuppels op Mij afgekomen om Mij in handen te krijgen. Dag in dag uit gaf Ik bij u in de tempel onderricht, en u hebt Me niet opgepakt. Maar de Schriften moeten in vervulling gaan.' Ze lieten Hem allemaal in de steek en vluchtten weg. Een jongeman volgde Hem met slechts een linnen doek om het naakte lijf; ze grepen hem vast. Maar hij liet de doek achter en vluchtte naakt weg.
Ze brachten Jezus naar de hogepriester, en alle hogepriesters en oudsten en schriftgeleerden kwamen bij elkaar. Petrus was Hem op een afstand gevolgd tot op de binnenplaats van het paleis van de hogepriester, en hij zat zich daar tussen de knechten bij het vuur te warmen. De hogepriesters en heel het Sanhedrin zochten getuigenissen tegen Jezus om Hem ter dood te kunnen brengen, maar ze vonden niets. Want velen legden wel een valse verklaring tegen Hem af, maar hun getuigenissen waren niet afdoende. Ook stonden er enkelen tegen Hem op met de valse verklaring: ‘We hebben Hem horen zeggen: “Ik zal deze door mensenhanden gemaakte tempel afbreken en in drie dagen een andere opbouwen, die niet door mensenhanden gemaakt is.” ' Maar zelfs dit getuigenis was niet afdoende. De hogepriester trad naar voren en stelde Jezus de vraag: ‘U antwoordt niets? Wat brengen ze wel niet tegen U in!' Maar Hij bleef zwijgen en antwoordde niets. Weer stelde de hogepriester Hem een vraag en zei tegen Hem: ‘Bent u de Messias, de Zoon van de Gezegende?' Jezus zei: ‘Ja, dat ben Ik, en u zult de Mensenzoon zien, gezeten aan de rechterhand van de Macht en komend op de wolken van de hemel.' De hogepriester scheurde zijn kleren en zei: ‘Waarvoor hebben we nog getuigen nodig? U hebt de godslastering gehoord. Wat vindt u?' Allen oordeelden dat Hij de doodstraf verdiend had. Sommigen begonnen Hem te bespuwen, deden Hem een blinddoek voor, sloegen Hem dan en zeiden: ‘Profeteer nu eens!' De knechten gaven Hem een afranseling.
Terwijl Petrus beneden op de binnenplaats was, kwam daar een slavin van de hogepriester aan. Toen ze Petrus zag, die zich zat te warmen, keek ze hem aan en zei: ‘Jij was ook bij die Jezus van Nazaret.' Maar hij ontkende dat: ‘Ik weet niet, ik begrijp niet waar je het over hebt.' En hij ging naar buiten naar de voorhof. En er kraaide een haan. Toen de slavin hem daar zag, begon ze opnieuw en zei tegen de omstanders: ‘Dat is een van hen.' Hij ontkende opnieuw. Na een tijdje zeiden de omstanders op hun beurt tegen Petrus: ‘Jij hoort inderdaad bij Hem, want je bent ook een Galileeër.' Hij begon te vloeken en te zweren: ‘Ik ken die man niet over wie jullie het hebben.' Meteen kraaide voor de tweede keer de haan. En Petrus herinnerde zich wat Jezus hem gezegd had: ‘Voordat de haan twee keer kraait, zul je Me drie keer verloochenen.' Hij barstte in tranen uit.
Toen de hogepriesters met de oudsten, de schriftgeleerden en heel het Sanhedrin meteen 's morgens vroeg een besluit genomen hadden, boeiden ze Jezus, voerden Hem weg en leverden Hem over aan Pilatus. Pilatus stelde Hem de vraag: ‘Bent U de koning van de Joden?' Hij gaf hem ten antwoord: ‘U zegt het zelf.' De hogepriesters brachten vele beschuldigingen tegen Hem in. Pilatus stelde Hem nogmaals een vraag: ‘Antwoordt U niets? Kijk waar ze U allemaal van beschuldigen.' Jezus antwoordde niets meer, tot verbazing van Pilatus. Bij een feest liet hij gewoonlijk één gevangene vrij, degene om wie ze vroegen. Een zekere Barabbas zat toen gevangen, samen met de oproerlingen die bij het oproer een moord hadden gepleegd. De menigte kwam de trappen op en begon te vragen dat hij voor hen zou doen wat hij altijd deed. Pilatus antwoordde hun: ‘Wilt u dat ik u de koning van de Joden vrijlaat?' Want hij merkte dat de hogepriesters Hem uit afgunst overgeleverd hadden. Maar de hogepriesters hitsten de menigte op, dat hij liever Barabbas moest vrijlaten. Waarop Pilatus hun weer zei: ‘Wat wilt u dan dat ik doe met Hem die u de koning van de Joden noemt?' Zij schreeuwden terug: ‘Kruisig Hem!' Pilatus zei tegen hen: ‘Wat voor kwaad heeft Hij dan eigenlijk gedaan?' Maar zij schreeuwden nog harder: ‘Kruisig Hem!' Omdat Pilatus het volk tevreden wilde stellen, liet hij Barabbas vrij, en Jezus liet hij geselen en leverde hij over om gekruisigd te worden.
De soldaten namen Hem mee in het paleis, dat wil zeggen: het pretorium, en ze riepen heel de cohort bij elkaar. Ze deden Hem een purperen mantel om, vlochten een krans van doorns en zetten Hem die op. Ze begonnen Hem de groet te brengen: ‘Gegroet, koning van de Joden!' Ze sloegen Hem met een rietstok op het hoofd, spuwden Hem in het gezicht, en knielden voor Hem neer om Hem te huldigen. Toen ze zo de spot met Hem gedreven hadden, namen ze Hem de purperen mantel af en deden Hem zijn eigen kleren weer aan. Toen brachten ze Hem naar buiten om Hem te kruisigen. Ze dwongen een voorbijganger, Simon van Cyrene, die van zijn akker kwam, de vader van Alexander en Rufus, om zijn kruis te dragen. Ze brachten Hem naar de plaats Golgota, wat vertaald wordt met Schedelveld. Ze gaven Hem wijn met mirre, maar Hij nam die niet aan. Ze kruisigden Hem en ze dobbelden om zijn kleren om te zien wie wat zou krijgen. Het was het derde uur, toen ze Hem kruisigden. Het opschrift met de reden van zijn veroordeling luidde: De koning van de Joden. Samen met Hem kruisigden ze twee bandieten, één rechts en één links van Hem. De voorbijgangers lasterden Hem en zeiden hoofdschuddend: ‘Ha, jij die de tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt, red jezelf en kom van het kruis af.' In dezelfde trant dreven ook de hogepriesters samen met de schriftgeleerden onder elkaar de spot met Hem: ‘Anderen heeft Hij gered, zichzelf kan Hij niet redden. De Messias, de koning van Israël; laat Hij nu van het kruis afkomen, zodat we zien en geloven.' Ook degenen die samen met Hem gekruisigd waren, maakten beledigende opmerkingen tegen Hem.
Toen het zesde uur aangebroken was, viel er duisternis over het hele land, tot aan het negende uur. Op het negende uur riep Jezus met luide stem: ‘Eloi, Eloi, lema sabachtani?' Dat betekent: Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij in de steek gelaten? Sommige omstanders die het gehoord hadden, zeiden: ‘Hoor, Hij roept Elia!' Een van hen rende weg, doopte een spons in wijn, stak die op een rietstok en wilde Hem te drinken geven. ‘Laten we eens kijken of Elia Hem eraf komt halen', zei hij. Maar Jezus had, na het slaken van een luide kreet, de geest gegeven. Het voorhangsel in de tempel scheurde van boven tot beneden in tweeën. Toen de centurio die tegenover Hem stond, zag dat Hij op deze manier de geest gaf, zei hij: ‘Inderdaad, die man was de Zoon van God.'
Op een afstand stonden er ook vrouwen toe te kijken, onder wie Maria van Magdala, Maria de moeder van Jakobus de jongere en Joses, en Salome, die Hem waren gevolgd toen Hij in Galilea was en Hem onderhouden hadden, en nog veel andere vrouwen die met Hem naar Jeruzalem waren opgetrokken. En toen het avond geworden was - het was voorbereidingsdag, dat wil zeggen de dag vóór de sabbat - durfde Jozef van Arimatea, een vooraanstaand lid van de raad, die zelf ook leefde in de verwachting van het koninkrijk van God, het aan om naar Pilatus te gaan en het lichaam van Jezus te vragen. Pilatus was verbaasd dat Hij al dood zou zijn, en hij riep de centurio bij zich en vroeg hem of Hij al gestorven was. Toen hij dat van de centurio vernomen had, gaf hij het lijk aan Jozef. Deze kocht een linnen doek, nam Hem van het kruis af, en wikkelde Hem in het linnen; hij legde Hem in een graf dat in de rots was uitgehouwen, en hij rolde een steen voor de ingang van het graf. Maria van Magdala en Maria van Joses keken toe waar Hij werd neergelegd.

[Copyright © 1995 Katholieke Bijbelstichting]

 

Loven wij de Heer, Hem zij alle eer en dank.

Gisteren ben ik met Christus begraven,
vandaag verrijs ik met U die verrezen zijt.

Loven wij de Heer, Hem zij alle eer en dank.

Homilie

Vandaag begint de Goede Week of de Lijdensweek. Het is een goede en heilige week omdat de Heer in het centrum staat. En het is een week van "passie" omdat we Jezus' lijden overwegen. De apostel Paulus schrijft aan de Filippenzen: "Hij heeft zich vernederd; Hij werd gehoorzaam tot de dood, de dood aan een kruis". Hoe zouden wij onverschillig kunnen blijven tegenover wat we zullen zien en horen? Het lijden van Jezus is, evenmin als de zwakheid en de pijn van mensen, geen spektakel om afstandelijk te bekijken. Jezus' lijden is een passie van liefde. Jezus verandert ons niet met een wet, maar met grote liefde. Hij is deze week de mens die moet verdedigd, beschermd en bemind worden. Het is niet genoeg om geen kwaad te doen. We mogen niet langer onbeslist blijven. We moeten van die man houden. Wie niet voor de liefde kiest, wordt uiteindelijk medeplichtig aan het kwaad.?Jezus komt Jeruzalem binnen als koning. Mensen lijken het aan te voelen en ze spreiden hun mantels uit langs de weg, zoals in het oosten gebruikelijk was. Ze vormen een tapijt voor Jezus met mantels en olijftakken die uit de velden zijn gehaald en op de weg zijn gelegd. De kreet "Hosanna" (in het Hebreeuws betekent dit: "Help!") drukt de behoefte aan verlossing uit die de mensen voelen. Jezus komt Jeruzalem binnen als degene die mensen uit de slavernij kan halen en hen kan laten delen in een menselijker en solidairder leven. Zijn gezicht is echter niet dat van een machtige of sterke, maar van een zachtmoedige en nederige.
Slechts zes dagen na de triomftocht verandert zijn gelaat in dat van een gekruisigde. Het is de paradox van Palmzondag die ons tegelijkertijd met de triomf en met het lijden van Jezus doet meeleven. De intrede van Jezus in de heilige stad is weliswaar die van een koning, maar de enige kroon die op zijn hoofd zal worden gezet is er een van doornen. De olijftakken, die vandaag het teken zijn van feest, zullen Hem in de tuin waar Hij zich gewoonlijk terugtrok om te bidden bloed zien zweten uit doodsangst.
Jezus vlucht niet. Hij neemt zijn kruis op en bereikt er Golgota mee, waar Hij wordt gekruisigd. Die dood, die in de ogen van de meeste mensen een nederlaag lijkt, is in feite een overwinning: het is de logische afsluiting van zijn leven. Alleen God kan op die manier leven en sterven, dat wil zeggen: zichzelf vergeten om zichzelf volledig aan anderen te geven. Een heidense soldaat merkt het op. Het evangelie volgens Marcus schrijft: "Toen de centurio die tegenover Hem stond, zag dat Hij op deze manier de geest gaf, zei hij: 'Inderdaad, die man was de Zoon van God'".

Het gebed is het hart van het leven van de Gemeenschap van Sant’Egidio. Het is haar eerste “werk”. Aan het einde van de dag komt elke Gemeenschap, of die nu klein of groot is, samen bij de Heer om het Woord te beluisteren en zich tot Hem te richten in het gebed. De leerlingen kunnen niet anders dan aan de voeten van Jezus zitten, zoals Maria van Bethanië, om het “betere deel” te kiezen (Lc 10, 42) en van Hem zijn gezindheid te leren (vgl. Fil 2, 5).

Elke keer dat de Gemeenschap zich tot de Heer richt, maakt ze zich die vraag eigen van de anonieme leerling: “Heer, leer ons bidden!” (Lc 11, 1). En Jezus, meester in het gebed, antwoordt: “Wanneer jullie bidden, zeg dan: Abba, Vader”.

Wanneer we bidden, ook in de geslotenheid van ons eigen hart, zijn we nooit alleen of verweesd. Integendeel, we zijn leden van de familie van de Heer. In het gemeenschappelijk gebed wordt naast het mysterie van het kindschap, ook dat van de broederschap en zusterschap duidelijk.

De Gemeenschappen van Sant’Egidio, verspreid over de wereld, verzamelen zich op de verschillende plaatsen die gekozen zijn voor het gebed en brengen de hoop en het verdriet van de “uitgeputte en hulpeloze mensenmenigte” waarover het Evangelie spreekt (Mt 9, 37) bij de Heer. Deze oude menigte omvat de inwoners van onze hedendaagse steden, de armen die zich bevinden in de marge van het leven, en iedereen die wacht om als dagloner te worden aangenomen (vgl. Mt 20).

Het gemeenschappelijk gebed verzamelt de schreeuw, de hoop, het verlangen naar vrede, genezing, zin en redding, die beleefd worden door de mannen en vrouwen van deze wereld. Het gebed is nooit leeg. Het stijgt onophoudelijk op naar de Heer opdat verdriet verandert in vreugde, wanhoop in blijheid, angst in hoop, eenzaamheid in gemeenschap. En het rijk Gods zal spoedig temidden van de mensen komen.