Homilie mgr. Bonny, bisschop van Antwerpen
Broeders en zusters,
De paastijd is een ideale tijd voor de Sint-Egidiusgemeenschap om haar jaarlijks verjaardagsfeest te houden. De weken tussen Pasen en Pinksteren zijn van de mooiste uit het kerkelijke jaar. De evangelielezing van deze derde paaszondag ademt nog volop de sfeer van het eerste uur, van de eerste ontmoetingen tussen de verrezen Heer en de leerlingen, van de eerste kerkgemeenschap. Aan dat eerste uur hangen wij nog steeds vast. Dat eerste uur is nog steeds het aanknopingspunt van wat we vandaag willen zijn: een levende gemeenschap van Jezus-leerlingen. Laten we de evangelielezing van deze zondag van dichterbij bekijken.
Het zijn de vervolgverzen van het Emmaüs-verhaal. Nadat ze Jezus herkend hebben aan het breken van het brood en hij plots uit hun gezicht verdwijnt, staan de twee leerlingen van tafel op en stappen terug naar Jeruzalem. Daar treffen ze de elf apostelen aan, samen met “hun metgezellen”, zegt de tekst. Wie die metgezellen zijn en hoeveel, zegt de evangelist niet. Wat we wel weten uit het verdere verhaal is dat ze voedsel bij hebben. Wanneer Jezus vraagt “heb je hier iets te eten?” reiken ze hem een stuk geroosterde vis aan. Jezus verschijnt midden de groep leerlingen, een uitgebreide groep, die met elkaar het voedsel deelt, het voedsel van elke dag. Dat is een belangrijke verwijzing voor vandaag. Waar wij onze kring uitbreiden en met elkaar aan tafel gaan, daar kan de Heer zijn aanwezigheid zichtbaar maken en voelbaar. Onze tafels worden jammer genoeg steeds kleiner, steeds selecter. Hoeveel mensen nemen hun maaltijden niet alleen, ook in onze stad? Omwille van de drukte van het werk misschien, maar ook door leeftijd, door het verlies van een partner, door armoede of marginaliteit. Gelukkig wie anderen tot metgezellen maken en met hen de maaltijd delen. Zij scheppen een ruimte waarin Jezus zich kan vertonen en zeggen tot al wie daar samen is: “Vrede zij u”. Vreemden tot metgezellen maken en met hen aan tafel gaan: daar ontstaat een kring waarin Jezus zich kan vertonen en vrede brengen.
Wat Jezus bij zijn verzamelde leerlingen het eerste aantreft, is mengeling van negatieve gevoelens. Jezus wordt niet zomaar met vreugdevol handgeklap herkend en binnengehaald, integendeel. Lees maar in het verhaal: “in hun verbijstering en schrik meenden ze een geest te zien”; “waarom zijt ge ontsteld en waarom komt er twijfel op in uw hart?” De gevoelens die bij de leerlingen bovenliggen zijn verbijstering, schrik, ontsteltenis en twijfel. Een eerder somber, maar realistisch plaatje. Herkennen we dit niet? Zijn het vaak niet dezelfde gevoelens die het eerste opkomen wanneer het vandaag gaat over Jezus, over het evangelie, over een christelijke levensstijl of over de kerkgemeenschap? Ook ons geloof gaat op en af tussen licht en donker, tussen beleven en betwijfelen, tussen ontdekken en ontglippen. De uitroep van de vader van het zieke kind tot Jezus is nog helemaal de onze: “Ik geloof! Kom mijn ongeloof te hulp’ (Marcus 9:23-24). Uitgerekend in deze mengeling van geloof en ongeloof komt de Verrezen Heer ons tegemoet. Hij wacht niet tot onze twijfel en onzekerheid voorbij zijn, vooraleer binnen te komen. Juist om die reden, vermoed ik, belt of klopt Jezus niet aan de deur van zijn leerlingen. Hij stapt zomaar binnen. Midden ons zoeken en aarzelen, laat hij zijn aanwezigheid zien en voelen. Alleen een zoekend hart kan hij tot rust brengen, tot vrede. Gelukkig de gemeenschap die ruimte schept voor zoekende, aarze-lende gelovigen. In zo’n gemeenschap kan weer “vreugde en verbazing” ontstaan, en ook gezongen worden, wanneer de Heer zich vertoont.
En toch maakt Jezus het ons niet makkelijk. Wat toont Jezus aan zijn leerlingen? Niet een gaaf en ongeschonden lichaam, gespierd op armen en benen als een griekse held, een brede borstkas uit een mannenblad. Nee: hij toont hun zijn handen en voeten. Meteen zien de leer-lingen op zijn handen en voeten de zware sporen, de dikke littekens van de nagelen waarmee hij aan het kruis heeft gehangen. Het lichaam van de Verrezen Jezus draagt de littekens van het verraad, van de veroordeling, van de kruisiging en de dood aan het kruis. Een ander li-chaam dan een gepijnigd lichaam heeft Jezus niet meer, ook niet als de Verrezen Heer. Juist daarmee maakt hij het ons niet gemakkelijk. Wie op zoek wil naar de Verrezen Heer, moet op zoek naar zijn gekwetste lichaam in deze wereld. En dat gekwetste lichaam is geen ab-stractie, geen beeldspraak. Wie kijkt met de ogen van Jezus ziet zijn gekwetste lichaam in de zwervende emigrant, in het marginale kind, in de eenzame bejaarde, in de mislukte mens. De gekwetste mens is geen tegenspraak, geen tegendeel van de verrijzenis. Neen, hij is een vindplaats, een ontmoetingsplaats van de Verrezen Heer. Ook de gekwetste mens in onszelf, in ons eigen leven. In hem toont de Heer ons zijn handen en zijn voeten, samen met de litte-kens van het kruis. Gelukkig de gemeenschap die op zoek is naar de Verrezen Heer in de lit-tekens die mensen met zich meedragen. Was dat niet het verhaal van pater Damiaan, die later dit jaar wordt heilig verklaard?
Tenslotte nog dit. In het verhaal van vandaag komen de Schriften niet aan het begin, maar aan het einde. Eerst komt Jezus binnen, laat zich zien en aanraken. De leerlingen herkennen hem en kunnen hun vreugde niet meer inhouden. Dan pas, zegt de tekst, maakte Hij hun geest ontvankelijk voor het begrijpen van de Schriften. De Schrift is zeker een weg die naar Jezus leidt. Maar omgekeerd is Jezus ook een weg die naar de Schrift leidt. Het is voor de leerlin-gen niet voldoende om te weten en te zien dat Jezus leeft. Eenmaal ze hem herkend hebben, moeten ze hun bril opzetten om opnieuw te leren lezen, om als leerlingen de taal van de Schrift te leren verstaan. Wat is er dan veranderd, dat ze opnieuw moeten leren lezen? Na de dood en de verrijzenis van Jezus krijgt elke bladzijde uit de Schriften een nieuwe beteke-nis. Elk verhaal, elke persoon, elke profetie, elk gebed spreekt nu van Jezus. Wie aandachtig leest, kan Jezus herkennen in elke bladzijde van de Schriften. Een half uur lezen in de Schrift is een half uur bij Jezus zijn. Bidden met de Schrift is bidden met de woorden van Jezus. Gelukkig de gemeenschap die de bril opzet om in de Schriften te lezen, op zoek naar het ge-zicht en het woord van Jezus.
Goede vrienden van Sint-Egidius, vandaag wil ik u van harte gelukwensen en danken voor de gemeenschap die u vormt: een gemeenschap die vreemden tot metgezellen maakt en met hen aan tafel gaat, die ruimte biedt aan zoekende en aarzelende gelovigen, die Jezus zoekt in het gekwetste leven van mensen en die de Schriften doorleest, op zoek naar het gezicht en de taal van Jezus.
Johan Bonny
Bisschop van Antwerpen
|